woensdag 13 mei 2020

de vuurwerkramp van Enschede



 We keken over de rand van een muur en hij zei: "daar liggen er vijf". Ik staarde naar een hoop stenen, verbrokkelde restanten overdekt met een laag grijze as, alles was haast egaal grijs. Ik keek en ik zag niets. "Kijk nog maar eens goed", zei hij en na enig ingespannen turen tekenden zich wat vage contouren van menselijk vormen af in het grijs.


Om 05.00 uur werd ik verwacht  in één van de gebouwen van vliegbasis Twente.
Het is zondag 14 mei 2000. De dag na de 13e mei 2000, die de geschiedenis is ingegaan als de dag van "de vuurwerkramp van Enschede".

De vorige middag en avond zaten  mijn vrouw en ik aan de buis gekluisterd waar live verslag werd gedaan van de ontploffingen van de vuurwerkfabriek: S.E  Fireworks te Enschede en de direct daarop volgende ellende. We waren verbijsterd door de beelden van de steeds weer herhaalde film van de ontploffingen;  beelden van vluchtende mensen,  die in paniek aan de hen achtervolgende duisternis van rookwolken trachten te ontkomen.
Via de radio Oost kwam een oproep voor politiemensen uit Twente om zich te melden en ik zocht contact.

Van 1999 tot en met 2005 werkte ik  bij het IFT (Interregionaal Fraude Team Oost Nederland te Deventer) als financieel rechercheur. Landelijk waren er zes van die teams. Personeel werd geworven uit de 5 deelnemende politieregio's met als kernkorps de regio Twente.
Als  gedetacheerde  Twentse  rechercheur bij het IFT Oost  bleef ik dus gewoon  in dienst bij eigen baas:politie Twente.
In een grote hal op het vliegveld Twente wacht ik gespannen af  hoe ik zal worden ingezet. Ik kijk eens om mij heen en schat het aantal mensen op ca. 2 a 3 honderd.
We worden bijgepraat over de omvang van de ramp en daarbij werden toen nog indrukwekkende aantallen genoemd van (vermoede) doden en gewonden en ontheemden.  Ik zie  geüniformeerde politiemensen en brandweerlieden in de zaal, ook uit Duitsland, maar ook meerdere personen  in burger gekleed.

Met een oude gammele militaire bus rijden we (ca.30 man) naar het rampgebied. Onderling wordt eerst nog wel gesproken  maar bij nadering van het rampgebied wordt het wel akelig stil. Op de singel aangekomen zie ik daken met grote kale plekken zonder pannen en woningen met kapotte ruiten. Op de middenberm van de singel ligt een enorm stuk beton, een brokstuk van een opslagbunker van de ontplofte vuurwerkfabriek, op een afstand van honderden meters. Wat een kracht moet die ontploffing hebben gehad om zo'n zwaar brokstuk van tientallen kilo's als een veertje door de lucht te laten vliegen.

We stoppen bij het Rijksmuseum Twente aan de singel, die daar als buitengrens van het rampgebied is verklaard.  In groepen verdeeld controleren wij de woningen aan de buitenring van het afgesloten rampgebied op de eventuele aanwezigheid van personen. Van hogerhand was verordend, dat zich geen enkele bewoner of andere persoon zich nog binnen het rampgebied mocht bevinden. De woningen zijn bij de controle verlaten en vrij toegankelijk , zelfs de binnenruimten. Bij de meeste huizen zie ik wel één of meer kapotte ruiten. Bij enkele woningen zijn de toegangsdeuren  en ramen door de drukgolven ontwricht of hangen nu scheef aan één scharnier.
In één van de woningen tref ik een enorme chaos aan. In de eetkamer beneden ligt een flink brokstuk van een vuurwerkbunker. Dat is door het dak binnengedrongen, in de slaapkamer op het bed terecht gekomen en door de snelheid van het vallend gewicht door de vloer gezakt en het geheel ligt nu beneden. 

Na controle van enkele straten waarbij wij geen achtergebleven personen hebben aangetroffen gaan we terug naar het verzamelpunt bij het Rijksmuseum.

Daar word ik aangesproken door Wim H, vroegere plaatsgenoot, - kerklid en collega. Hij wist mij  destijds met mooie verhalen te interesseren tot sollicitatie bij de Rijkspolitie. Ik wist, dat hij één van de leden was van het landelijke RIT (Rampen Identificatie Team). In die functie is hij ingezet geweest bij meerdere rampen in Nederland en ook daar buiten.
Vier en half jaar werkte ik  in de kop van Overijssel  en keerde ik terug op Twentse bodem en daar kwamen wij elkaar weer tegen. Onder zijn leiding heb ik deelgnomen aan meerdere grootschalige recherche onderzoeken.  We kenden elkaar goed, kwalitatief -vaktechnisch gezien.

Hij vertelt, dat in de vuurwerkfabriek twee brandweermannen zijn omgekomen,  die nog geborgen moeten worden. Het RIT koos  voor de uitvoering daarvan voor twee groepen met rechercheurs van het IFT.  Per groep werd één lid aangewezen als leider/notulist.  In mijn groep was ik dat. In de andere groep zaten twee van mijn IFT collega's. Mijn groep bestond uit 5 personen, een technisch - rechercheur van de regio Noord Oost Gelderland en een Twentse rechercheur en latere directe collega. Er waren verder twee jonge brandweermannen uit Emmen aan onze groep toegevoegd.

Vanaf van het Rijksmuseum liepen we richting  van de vuurwerkfabriek. Hoe verder we in het rampgebied kwamen hoe meer de omgeving veranderde in een zwaar gebombardeerd oorlogsgebied. Overal puin en as en rook. Aan de andere kant van het rampgebied waren meerdere brandweerkorpsen nog volop aan het blussen in enkele straten met  uitslaande vlammen tot in de nokken van de huizen. Een heel onwezenlijk en onaards landschap, dat een enorme indruk bij mij achterliet.

We liepen naar restanten van de vuurwerkfabriek in de Tollenstraat.  Er stond een totaal uitgebrande brandweerauto voor de fabriek. Deze brandweerauto heeft het leven gered van een collega, door net voor de grote klap onder deze auto te duiken.

Vanaf de straat keken we zo op grote onregelmatige hopen stenen van gevallen muren. In de vuurwerkfabriek was een klein stukje binnenmuur in een haakse hoek blijven staan van ca 1.20 hoog. Tegen die binnenmuur liep een stenen richel van ca. 50 cm hoog. En daar in de haakse hoek, op die richel, zat een geheel zwart geblakerde brandweerman in een licht voorover gebogen houding. De zuurstoffles zat nog op zijn rug. Zijn voeten waren niet te zien, die staken onder de brokstukken.
Hij zat daar in die dodelijke houding heel rustig alsof hij op ons zat te wachten. Alsof hij wilde zeggen: "zo ben je daar eindelijk".
Vanaf dat eerste gezicht heb ik direct beseft, althans heb ik voor mijzelf altijd gedacht, dat hij geweten heeft dat hij het niet zou overleven. Hij is door één van de ontploffingen overvallen, zag geen uitweg meer zag door hitte, zware rook en absolute duisternis en besefte, dat hij niet zou overleven. Hij is op de richel gaan zitten en heeft de dood aanvaard.

 'Jullie gaan deze man bergen, neem daar rustig alle tijd voor, die je denkt nodig te hebben en je moet handelen volgens protocol".
Ik vroeg : "en wat is het protocol" "Dat staat allemaal hierin", zei hij en overhandigde mij gelijktijdig  een dossiermap en zei "jij maakt proces - verbaal op waarin je alles omschrijft van  wat je ziet en aantreft. En zijn er gescheiden lichaamdelen dan maak je van elk deel afzonderlijk proces-verbaal op. Mocht je iets nodig hebben moet je dat vragen dan wordt daarvoor gezorgd. Nu laten we jullie met rust en klaar die klus".

Ik was zenuwachtig en mijn hand trilde toen ik de map aanpakte. We stonden er eerst maar wat stuntelig en afwachtend te kijken. Ik had tijd nodig om na te denken en mij te verdiepen in de inhoud van de map. Die bleek hoofdzakelijk uit conceptformulieren te bestaan die per punt, al naar gelang van de situatie, beschreven moesten worden. Van mijn kant was er geen sprake van duidelijk leiding geven. We deden alles samen en in goed onderling overleg.
We zijn gevoelsmatig toch wel twee uur met die berging bezig geweest.  De technisch rechercheur legde alles uitgebreid fotografisch vast.  Rustig en respectvol werd er gewerkt en er werd maar heel weinig gesproken. (Een tiental meters verder waren twee  IFT -collega' s bezig met hun groep om de andere brandweerman te bergen)

Steen voor steen werd om hem heen verwijderd en zo werd hij vrij gemaakt. Met vereende krachten werd hij opgebeurd waarbij een schoen met voet bleef staan. Ik stond versteld van het zware gewicht in verhouding tot de compacte omvang. Een mens bestaat voor 80 procent uit water en het is bekend gegeven dat een verbrand persoon wel tientallen centimeters kan slinken. De brandweerman werd op de straat op een vrijgemaakte ruimte in een lijkenzak gelegd en ik reed met de lijkauto mee naar een tent ca. 200 meter verder, die was ingericht als eerste plek van onderzoek van de te verwachten dodelijke slachtoffers. Ik kon toen nog niet vermoeden, dat ik daar die dag nog meerdere keren zou komen.

Ik zocht naar een plek om mijn verbaal te schrijven. Die was er niet. Uiteindelijk heb ik die plek zelf gecreëerd door het onderste deel van de vijfde deur van de lijkauto als tafel te gebruiken.  Liggend op mijn knieën op straat, in de as en tussen brokstukken, heb ik daar mijn bevindingen geschreven. In een erg ongelukkige houding en al even ongelukkig schrijvend. Ik had geen idee of het voldeed aan wat er van mij werd verwacht maar men is er nooit op  teruggekomen. Ook niet op de anderen die dezelfde dag nog zouden volgen.

Rond de middag was de berging van ons eerste slachtoffer, de brandweerman, geheel afgerond. Na de lunch kwam  Wim H. met Arie d. B, (toenmalig leider R.I.T. Nederland) bij mij terug. Ze hadden een vervolgklus voor onze groep.

We liepen tussen uitgebrande woningen door naar de Renbaanstraat, de eerstvolgende straat en parallel lopende aan Tollenstraat van de vuurwerkfabriek. Alle huizen waren afgebrand maar zo hier en daar stonden nog wel enkele muren deels overeind. We benaderden een huis vanaf de achterzijde. Een muurtje van de uitbouw van de douche aan de achterzijde stond nog overeind met daarin een raamopening.


We keken door de raamopening en Wim  zei: "daar liggen er vijf".
Ik staarde naar een hoop stenen,  verbrokkelde restanten overdekt met een laag grijze as, alles was haast egaal grijs. Ik keek en ik zag niets. "Kijk nog maar eens goed",  zei hij en na enig ingespannen turen tekenden zich wat vage contouren van  menselijke vormen af in het grijs.

De achtergevel van die woning stond nog overeind. En boven op de nok van die éénsteensmuur stond een schoorsteen nog vierkant en dreigend  op zijn smalle basis. Gelet op onze veiligheid werd op ons verzoek eerst die muur neergehaald.

Ik kreeg weer een dikke map in de handen gedrukt om te handelen volgens protocol. Men had ons verteld welke personen het vermoedelijk ging. Naar wat ik begrepen heb, ging het om een van oorsprong Surinaamse familie waaronder ook een kind.

Ik werd even gevangen door die heftigheid toen ik erover nadacht wat die mensen hebben doorstaan. Ze hebben mogelijk te lang gewacht  met het verlaten van hun woning of ze konden dat om één of andere reden niet en toen hebben ze uiteindelijk maar hun veiligheid gezocht in die kleine ruimte onder sproeiend water misschien. Een alles verzengende en hen insluitende vuurgloed heeft hen de adem en het leven afgesneden.

Dat beseffend en de spanning van het moment was reden tot een spontaan en stil gebed. Heel eenvoudig; "Och Here help ons". En al even spontaan werd ik rustig. Het was het uit handen geven van moeiten en in vertrouwen  neerleggen bij de hoogste macht in hemel en op aarde.  Schietgebeden zijn mij niet vreemd. Die ken ik vanaf mijn kinderjaren en zijn gebaseerd op de wetenschap dat God helpt en altijd nabij is.


Ik stond daar achter die woning tussen het puin tot de enkels in de as en keek om mij heen.  Op verschillende plekken smeulde nog vuurtjes. Een restant waterleidingpijp van anderhalve  meter hoog  spoot nog een boogje water. Vanaf die plek keek ik op de silo van de toenmalige Grolschfabriek van ca. 15 meter hoog. Sommige platen van de aluminium rechthoekige ombouw  van die silo waren door de ontploffingen of de hitte verdwenen. Door de ontstane gaten keek je zo op de ronde silo. Uit die gaten kolkten soms nog spontaan dikke rookwolken naar buiten. Men vertelde dat er azijnzuur in die silo zat. Toen ik de rook uit de gapende gaten zag komen vond ik dat een beangstigend idee maar men zei, dat alles onder controle was. Later heb ik gehoord, dat half Enschede het leven zou hebben gelaten als die silo was gebarsten. Dat werd gezegd, de juistheid daarvan kan ik niet bevestigen.

Uren zijn we bezig geweest met de berging van vijf personen. Zwartgeblakerde mensen met soms nog een niet zwart geblakerd lichaamsdeel dat dieper in het puin lag en nat was (geweest) van blus- of douchewater. Een kind kon ik duidelijk herkennen en er kwam een blank been te voorschijn met kettinkje om de enkel. Een vrouw was te herkennen aan een dameslip. Deze vijf mensen leverden  meer dan vijf rapporten op vanwege gescheiden lichaamsdelen. Elk keer reed ik met de lijkwagen mee naar de RIT tent voor de overdracht aan het eerste onderzoek. Mijn  verslagen werden  wat uitvoeriger naar mate het aantal vorderde. Hoe luguber ook … je doet ervaring op. Nooit is men bij mij hierop teruggekomen.  De identificatie van de op deze dag geborgen zes personen was binnen enkele dagen een feit. Ik hoorde dat via het NOS nieuws.

Gedurende de hele dag werd er met man en macht gewerkt aan het bestrijden van het vuur. Dat ging van straat naar straat en in die straat waren dan verschillende brandweerkorpsen naast elkaar bezig met blussen van woningen.
Toen ik daar langs kwam zag ik enkele brandweerlieden die even rust namen. Ze zaten op de grond in de as met hun ruggen tegen een restant muur. Ze droegen hun beschermende pakken. Ze hadden hun helmen afgezet en ik herkende gelijk mijn eigen lokale rijwielhandelaar.  Hij is/was jaren lang lid van de vrijwillige brandweer . Het zweet gutste van zijn gezicht. Hij zat een paar boterhammen weg te werken en in de andere hand een fles cola. Hij zat daar samen met anderen in de brandende zon bij een temperatuur van meer dan 30 graden en nergens was een schaduwplek. Ik sprak even met hem en hij was de vorige dag ook al geweest. Vele brandweerlieden  uit nagenoeg alle plaatsen van ons mooie Twente maar ook uit naburige provincies hebben daar dagenlang en onder zware omstandigheden gewerkt .

De wijk Roombeek was een oudere wijk van wonen en industrie met panden waar asbest in verwekt was.  Op enig moment kregen wij beschermende kleding uitgereikt vanuit een heuse container.  Die beschermende kleding bestond uit een kunststoffen helm  en een witte lichtgewicht wegwerp  overall, een dun  windjack met politielogo en mondkapjes.  De overalls werden na een werkdag ingenomen en de volgende dag kregen we een nieuwe. Hetzelfde gold ook voor de mondkapjes.  Wanneer  wij die kleding ontvingen weet ik niet meer precies maar volgens mij pas na die zondag. Toen er  later werd gesproken over asbest heeft zich in mijn hoofd het beeld  gevormd, dat wij daar die zondag zonder bescherming stonden met onze voeten in de as waarin asbestdeeltjes rijk aanwezig waren afkomstig van verbrande eternit-dak-golfplaten van schuurtjes of bergingen.

Ik was op die zondag van 14 mei 's avonds tegen 8 uur thuis. Mijn vrouw nam ruimschoots de tijd voor mij om over alle opgedane indrukken  te vertellen. Zij vertelde verder, dat onze schoonzonen ook graag wilden weten hoe het mij was vergaan. En ook hen heb ik toen alles verteld.
Daarna werd ik gebeld, dat ik de volgende dag gewoon werd verwacht op mijn werkplek bij  het IFT te Deventer. Daar bleek, dat de leiding voor ons een vergadering had belegd met leden van het BOT (bedrijfs-opvang-team)  Ze wilden ons zo de gelegenheid geven om ons te uiten over  onze indrukken, ervaringen en bijkomende emoties. Ieder van ons heeft zich daar kunnen uitspreken.  Toen ik mijn verhaal vertelde, de enige betrokken bij de berging van 6 mensen) merkte ik wel, dat iedereen heel  aandachtig luisterde.  Op die vergadering heb ik enige schroom overwonnen en ervan getuigd, dat ik op een gebed verhoring en bijstand van God had ontvangen. Die instantie  is en was genoeg voor mij. Van verdere hulp of gesprekken heb ik afgezien.
Bijna alle van de ingezette IFT collega' s vonden het maar niks, dat ze na één dag al weer teruggehaald waren.  Wij wilden weer terug naar Enschede. Daar waren we op dat moment hard nodig. Daar werd gehoor aan gegeven.

Dinsdags was ik weer terug in het rampgebied tot en met de daarop volgende week maandag.
Ik werd ingedeeld bij  één van de ca. 5-7  groepen die woning na woning controleerden of er mogelijk doden onder het puin lagen. Tot die groep behoorde ook een vaste chauffeur van een shovel. Deze man was echt een tovenaar met dat grote ding. Hij wist de zware getande bak met grote fijngevoeligheid te hanteren alsof was het een lepeltje was. Op onze aanwijzingen schraapte hij voorzichtig telkens een laagje stenen weg.  Wij haalden zelf met de hand ook stenen weg en gooiden deze in de shovelbak.

Zo kwamen we in een straat waarvan de voor - en achtergevels waren ingestort maar nog wel een geraamte van zij - en tussenmuren en etagevloeren aanwezig waren. Je kon zo in de bovenetages  kijken. Daar lagen allerlei goederen  en  persoonlijke spullen  opgeslagen. Toen al werd er over gesproken, dat de bewoners nooit meer naar hun huizen zouden mogen terugkeren en dat alle achtergebleven goederen weggehaald en vernietigd zouden worden
.
Met de shovelbak zette de tovenaar ons af op de zolders om die te controleren. Wij moesten uitmaken wat voor de gedupeerden belangrijk was om te bewaren en wat kon worden vernietigd. Ik zat daar tussen  fotoalbums van anderen te snuffelen, Dat voelde helemaal niet goed. Ik was daar heel gauw mee klaar en ging wat anders doen. Ik ga er vanuit dat de leiding wel inzag , dat dit niet werkte en er mee stopte.  Hoe de  verdere afwikkeling van die persoonlijke eigendommen  is geweest weet ik niet.

Tijdens de  werkzaamheden ergens midden in de week zagen wij koningin Beatrix in gezelschap van de minister-president Wim Kok en burgermeester Mans van Enschede en de hogere  leiding van het burgerlijk bestuur  en  de politie in een lange  stoet door het rampgebied trekken. Op 50 meter afstand liepen ze over de Tollenstraat langs  de vuurwerkfabriek  of wat dat ooit eens was geweest.  In diezelfde week is er ook een stille tocht geweest in Enschede waar duizenden mensen hun medeleven kwamen betuigen en bloemen werden gelegd.
Ik heb het samen met Gré gevolgd op TV Oost.
Op de donderdag na de ramp kwam Wim H. bij mij en vroeg mij of ik 's avonds wilde overwerken.  Ze zochten een paar man voor speciale werkzaamheden, die ze in alle rust wilden uitvoeren. Natuurlijk stemde ik toe, weigeren zou hoogst onbeschaafd zijn tegenover "Enschede"'.
Overdag was het nog een drukte van belang maar 's avonds omstreeks 19.00 uur was er in dat  grote verwoeste stadsdeel  een geladen rust die de ernst en die omvang van de ramp benadrukte.  Het was de bedoeling om samen met een aantal speurhondengeleiders een gebied af te zoeken naar menselijke resten. Ik werd toegewezen aan een speurhondgeleider afkomstig uit Denemarken. Zijn hond was een gestroomde Mechelse Herder die nogal druk en zenuwachtig  en bloedfanatiek was. Er waren nog twee of drie andere speurhondengeleiders en het hele aantal mensen, dat zich in het rampgebied bevond was niet groter dan 10. Het gebied was onderling in sectoren verdeeld en de Deen en ik kregen het gebied van de directe omgeving van de vuurwerkfabriek toegewezen.
Er werd nog een meisje van 17 jaar vermist. Het verhaal ging, dat zij bij de aanvang van de brand met haar moeder stond te bellen. Zij keek uit op het terrein van de opslagbunkers en de vuurwerkfabriek en gaf aan haar moeder door wat ze zag: vlammen en knallen. Het terrein werd  nauwkeurig door de hond afgezocht. Niets werd er aangetroffen.

Het hele rampgebied was van de buitenwereld afgesloten. Toegangswegen waren afgezet met hekken en er stonden overal collegae ter bewaking.  Opeens zagen wij een man en vrouw lopen in verboden gebied. Ze hadden heimelijk een weg gevonden  om het verboden gebied te betreden.  We gingen er snel op af. De lange Deen voorop met zijn hond. Het stel dook snel de uitgebrande fabriekshallen van de Bamshoeve in. De Deen sprak hen aan in het Engels en wat er gezegd werd kwam duidelijk bij het stel over. Hij griste de camera uit handen van de ramptoerist. Daarop volgde nog een verbeten  discussie met de man over de opnames en de inbeslagneming van de camera. Ze werden overgedragen  aan dienstdoende agenten en met camera afgevoerd.

Naar mate de dagen vorderden verminderde het aantal aanwezige collega's per dag.
Precies een week na de ramp is het laatste slachtoffer geborgen. Een oude vrouw die tegenover  de vuurwerkfabriek woonde werd vermist. Haar woning was tot de grond toe afgebrand en veranderd in een hoop puin. Door een andere groep met een van IFT collega's zou actie worden ondernomen. In de woning bleek  een kelder aanwezig te zijn. Deze was grotendeels gevuld  / bedolven  onder gevallen puin. Uiteindelijk werd het stoffelijk overschot van de oude vrouw daar in die kelder daadwerkelijk  aangetroffen. Bij deze laatste gerichte zoekactie stond ik  toe te kijken.

Precies eén jaar na de ramp ben ik samen met Gré teruggegaan naar het rampgebied.  Alles ademde rust.  Het gebied was geheel omheind en afgesloten met hekken. De weg langs de oude Grolschfabriek was even verderop afgesloten. Het terrein was langs de wegkant afgesloten met houten  wanden. Op een bepaalde plek had men op ooghoogte in die wand een herdenkingsplaquette  van dat meisje van 17 waar ik samen met de Deense speurhondengeleider  had gezocht.  Van haar is nooit iets teruggevonden.

In totaal heb ik in het rampgebied 7 dagen gewerkt. Het ligt vandaag (13 mei 2020) al weer 20 jaar achter ons maar het is wel het de indrukwekkende gebeurtenis uit mijn bijna 42 jarige loopbaan bij de politie geweest.

7 opmerkingen:

Als 't vlammetje dooft in 't hoofd

Hij vecht voor het behoud van zijn memorie, vreest nog meer het verlies van eigen historie, steevast en heel stellig blijft hij ontkennen da...