Elk mens maakt onderscheid tussen goed en kwaad op basis van zijn gevoel en menswaardigheid. In de loop der tijden is men in de samenleving (strafbare) gedragingen anders gaan beoordelen. Zo is bijvoorbeeld bedelarij altijd als maatschappelijk ongewenst beschouwd. De wijze echter, hoe men dat probleem vroeger meende aan te moeten pakken en welke middelen daarbij werden gehanteerd, dat staat echter wel in scherp contrast met het huidige rechtsgevoel.
Op 14 januari 1736 neemt de Graaf van Almelo kennis van het feit dat de ingezetenen van Vriezenveen veel last hebben van bedelaars. Hij besluit dan ook bedelaars te verbieden langs de deuren te gaan tenzij men hiervoor een schriftelijke vergunning kan overleggen. Hij gaat echter nog verder en verbiedt tevens, dat de ingezetenen zelf ook geen geld of goed mogen geven aan de bedelaars. Hij bepaalt dat voortaan ieder jaar in de maand december de kerkmeesters en diakenen een rondgang zullen houden voor geld en koren om dat aan de behoeftigen (armen) uit te delen.
Bedelaars werden in vroeger eeuwen beschouwd als het uitschot van de maatschappij. Ronddolende werkloze en dakloze armen, die door honger gedreven vervielen tot misdaad, werden aangeduid als “heidens” en ze werden ongenadig en onmenselijk hard bestreden.
Door een detachement uit Zwolle werd bij het klooster te Sibculo een troep heidens aangevallen. Twee vrouwen en een man werden daarbij doodgeschoten. Een andere gearresteerde man moest op last van Gedeputeerde Staten door de armenjager aan één been worden opgehangen.
In het land waren in veel plaatsen zogenaamde “arrmenjagers” werkzaam. Zij moesten de bedelaars en vagebonden buiten de dorpsgrenzen weren. Het waren veldwachters die vaak door één of meer buurtschappen op eigen kosten werden ingehuurd, maar die zich wel dienden te voegen naar de orders van de schout.
De heer van Almelo had binnen zijn heerlijkheid gevangenhuizen, kluisters, een pijnbank, en ook nog het zwaard, galg en rad als middelen om waarheid en recht te bevorderen. In 1723 werden twee heidinnen uit de heerlijkheid Almelo wegens dieverij eerst gegeseld en daarna verbannen uit de heerlijkheid van Almelo. Twee hongerige mannen werden wegens diefstal van 7 broden uit de bakkerij van Berent Hof veroordeeld tot een gevangenis van 2,5 jaar. Maar eerst werden te kijk gezet op het schavot. Ze kregen een papier op hun borst geplakt waarop stond wat ze misdaan hadden.
Bedelarij behoorde ooit gewoon tot de samenleving. Maar landloperij (waar bedelen vaak deel van uitmaakte) werd in het begin van de negentiende eeuw strafbaar gesteld. Omdat het betreffende artikel inmiddels in Nederland uit het Wetboek van Straf-is verdwenen is bedelen in principe niet meer strafbaar.
Tegenwoordig kan men een beroep doen op allerlei sociale voorzieningen. In principe zou niemand in ons land en dorp nog honger hoeven te lijden. De werkelijkheid is helaas wel eens anders. We mogen ons gelukkig prijzen met een particuliere initiatief zoals dat van Stichting Manna, die, zoveel als mogelijk is, aan behoeftigen uitdeelt. De samenleving heeft door de eeuwen heen een menswaardiger en socialer gezicht gekregen. Een proces, dat moet doorgaan want volmaakt is het nu ook nog niet.
Historisch Museum Vriezenveen, Gert Pape
Geen opmerkingen:
Een reactie posten