Mijn zoektocht naar mooi dromenland
blijkt vaak fantasie, die al voortijdig strandt
ik ontbeer aldus mijn begeerde slaaptoestand.
Mijn biologische klok, ‘t ritme van dag en nacht
is danig verstoord, is vervallen tot een bittere klacht.
Lig ik net in bed, voelt 't gelijk al niet goed
louter ellende, ‘k weet niet waar ik ’t dan zoeken moet.
Want hoe ik mij in 't bed ook vlij, ontspan of strek
Ik ben niet blij, heb veel pijn in rug en nek
pijnlijk kromtrekkende tenen, zere benen,
’t hart bonst, bloed dat gonst, ’t is allemaal niet gezond.
Vlagen van verwarde negatieve gedachten
Kan ik in benarde nachten zeker wel verwachten
Onverhoeds maken zij ongewild met kille stille kracht
op mijn mentale stabiliteit dan onbarmhartig jacht.
Achter de dichtgeknepen en toegesloten ogen
blijft mijn mentaal vermogen ook niet onbewogen
voelt de opgebroken geest zich als een opgejaagd beest.
Een naar onpasselijk en onmenselijk gevoel,
brandt in mijn brein, wil meer, ja ook mijn lijf
tot ik onder dat venijn haast totaal verstijf.
Is dit een straf, ik wil ik hier per direct vanaf,
wild gooi ik beklemmende dekens opzij,
In de hoop dat ik mij van dat ellendige bed
en die plotse paniek nog enigszins bevrij.
Ik verduur dan machteloos enkele moeitevolle uren
en ga naar beneden waar eenzaam verder wordt geleden,
‘k schuifel, slof en sleep mij gekromd al prevelend voort,
in de vaste hoop en de verwachting,
dat God naar mij omziet en mijn smeekstem hoort.