Eind 1820 zit Jan Kruijs aan de keukentafel van Oosteinde 148. Hij is nu twee jaar burgemeester van Vriezenveen en daarnaast ook boer en handelaar. Een man van 53 jaar met een rijke levenservaring. Als 14 jarige knaap ging hij naar Sint Petersburg om daar enkele jaren in de zaak van zijn vader en diens compagnon te werken. Daarna werkte hij acht jaar bij een handelskantoor in Amsterdam, in die jaren trouwde hij twee keer. Zijn eerste vrouw stierf samen met het kind in het kraambed. Met zijn tweede vrouw én een rijke kinderschare keerde hij in 1799 terug naar het vertrouwde Vjenne.
Naast zijn stoel ligt zijn trouwe makker, zijn hond Turk. Dat beest heeft hij zeven jaar geleden voor acht gulden gekocht van Marcus Meiller. Hij en Turk zijn onafscheidelijk. Jan bladert wat in zijn aantekeningen en laat zijn gedachten gaan…
De eerste helft van januari was het volop winter. Het vroor dat het kraakte, overdag soms wel tien graden. Het vorige najaar was zo droog geweest dat de turfschippers niet konden varen, dat kon pas half maart weer.
Vanaf begin januari werkte er een Zwolse, jonge timmerman genaamd Berend in 't Vjenne. Op een bijeenkomst nam Berend ook deel aan het gesprek. Berend had bijzondere gaven en was uitstekend bekend met de christelijke leer, hij was een charismatische spreker en men wilde wel meer van hem horen. Daarom werden er steeds vaker bijeenkomsten belegd. Berend vond groot gehoor bij zowel de Vromen als de Fynen. De plaatselijke dominee Gallois vond het hele gebeuren een zeer bedenkelijke ontwikkeling en had zich nog niet in de kwestie gemoeid, beducht als hij was voor de grote aanhang van Berend. Enkele dagen later rezen er grote meningsverschillen tussen de kerkenraad en dominee Gallois over de kwestie Berend. De dominee vond dat Berend zich terug moest trekken of dat hij anders maar met geweld uit 't Vjenne verwijderd moest worden. Op 28 januari noteerde Jan Kruijs enkel, dat Berend een dag eerder was vertrokken. De zondag daarop wordt er afgekondigd dat er voortaan geen bijeenkomsten van meer dan 20 personen mogen worden gehouden. Dit naar aanleiding van een klacht van de dominee over de vele bijeenkomsten die er zijn geweest.
Het jaar 1820 kende een gezegende zomer. Maar half november zat men ineens alweer volop in de winter. De schippers konden niet varen. De winter kwakkelde maar door. Op 23 december waren de turfschippers weer gaan varen, maar een dag later was het al weer gebeurd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten