DE 29E JULI WAS HET OVERSHOOT-DAY. DE DAG WAAROP DE WERELD DIT JAAR AL WEER ALLES OPGESOUPEERD HEEFT WAT DE AARDE IN ÉEN JAAR OP KAN BRENGEN, ROOFBOUW OP DE NATUUR EN BODEM-SCHATTEN. HOE ZIJN WIJZELF IN ONZE OMGEVING DAARMEE OMGEGAAN?
Ongerepte hoogveengebieden komen in Nederland nauwelijks meer voor, omdat de oorspronkelijke gebieden geheel of gedeeltelijk zijn afgegraven om turf te verkrijgen. Het te vervenen gebied moest eerst ontwaterd worden door het graven van kanalen met zijtakken (wijken), waarop afwateringssloten (raaien) aansloten.
In Overijssel waren grote gebieden bedekt met een metersdikke veenlaag die zich in miljoenen jaren had opgebouwd. Rond 1400 werd in de regio Zwolle al gestart met grootschalige vervening. Turf werd gestoken door particulieren en door vele grotere en kleinere verveners. De belangrijksten in de omgeving Vriezenveen waren Van Royen, Terwindt Arntzveen en de Trio.
Omstreeks 1850 werd vanuit het Oosteinde een vaartje gegraven in noordelijke richting langs de Paterswal. Dit maakte de vervening van de bij Sibculo gelegen Ruslandvenen mogelijk. Deze vaart, de Schipsloot, verbond zo het Superpluus, het Gravenveen , de 24 Akkers en het Engelandveen bij Bruinehaar. De laatste twee behoorden toe aan de graaf van Rechteren te Almelo.
In het seizoen van 1851 gingen er al een kleine duizend met turf beladen scheepjes door deze nieuwe sloot. De grondeigenaren / boeren waren verenigd in de Algemene Maatschappelijke Veenderij Rusland, en de Maatschappelijke Veenderij Superpluus. In beide commissies waren ca. 30 boeren vertegenwoordigd. In Vriezenveen was het gebruikelijk, dat de ondergrond eigendom bleef van de Vriezenveense boer. De verveners kregen een beperkt aantal jaren (15-20) het recht van vervening.
Tijdens de eerste wereldoorlog kwamen de veenderijen tot grote bloei. Door heersende schaarste aan brandstoffen leverde de turf recordprijzen op. Tot in de 20e eeuw, zelfs nog enige tijd na de aanleg van de Vriezenveense wijk tot aan de Paterswal in 1905, zou er door de boeren nog turf door de Schipsloot worden afgevoerd.
Door Terwindt Arntzveen waren al in 1892 veenaankopen gedaan met het oog op de toekomst. Zij bouwden in 1909 hun turfstrooiselfabriek aan het einde van de Vriezenveense wijk. Er werd onderzoek gedaan naar “vuuraanmakers”. Gesneden of gezaagde bolsterturf, die was gedrenkt in de brandbare stof parafine resulteerde in een product, een reep met 20 blokjes aanmakers, met een verbrandingsduur van ca. een kwartier. Deze blokjes waren geschikt voor het aanmaken van kachels, fornuizen en open haarden. Voor het aanmaken van bakkersovens waren er aanmakers van grotere vorm. Deze methode was ontwikkeld door Terwindt Arntsveen in Almelo en werd later in hun fabriek te Vriezenveen en ook door de Trio toegepast. Gedurende enige tijd werd er grootschalig geproduceerd totdat deze methodiek werd achterhaald door nieuwere technieken. (o.a. brikettering door Stork)
Uiteindelijk werd de vervening in 1971 stilgelegd in de nu geheten Engbertsdijksvenen. Er rest nog één bodemschat, slechts een laatste stukje ongerepte oergrond, de hoogveenkern te Kloosterhaar, volgens sommigen het laatste stukje nog groeiend hoogveen van Nederland.
…instandhouding van het groeiend hoogveen,
een laatste restje van eens wel zeven meter dik,
dat afgestoken en verbrand, gedurende anderhalve eeuw
in warmte werd omgezet maar wel voorgoed verdween.
Historisch Museum Vriezenveen, Gert Pape